Naast mansplaining nu ook moodsplaining!
Onlangs kwam ik een indrukwekkend pamflet tegen van Leen Paape en Leo van de Voort, genaamd “Gegijzeld door geld: Het stockholmsyndroom van het aandeelhouderskapitalisme”.
Het is een diepgravende analyse van de complexe relatie tussen het moderne aandeelhouderskapitalisme en de bredere maatschappelijke en economische gevolgen daarvan. De schrijvers onderzoeken hoe financiële belangen en de onophoudelijke jacht naar winst ons gevangen houden in een systeem dat uiteindelijk niet in ons beste belang is.
Ze gebruiken de metafoor van het “Stockholmsyndroom” om te beschrijven hoe individuen en organisaties een ongezonde loyaliteit ontwikkelen aan een systeem dat zowel schadelijk is voor henzelf als voor de samenleving. Het pamflet werpt licht op de negatieve gevolgen van het prioriteren van aandeelhouderswaarde boven alles, zoals kortetermijndenken, milieuschade en sociale ongelijkheid. Bovendien verkennen ze hoe dit systeem blijft voortbestaan en bespreken ze mogelijkheden om het te hervormen of uit te dagen.
En alsof dat nog niet genoeg stof tot nadenken biedt, stel je voor—naast mansplaining hebben we nu ook moodsplaining! Rebecca Solnit, beroemd om haar scherpe essays, introduceerde in 2013 het begrip mansplaining, waarmee ze de neiging van mannen om vrouwen de wereld uit te leggen aan de kaak stelde. Maar in de zomer van 2023, terwijl de zon brandde en het zweet parelde, bedacht ze iets nieuws: moodsplaining. In een stuk voor The Guardian waarschuwde ze ons: “Nee, nee, nee, we kunnen echt niet allemaal climate doomers worden!” Solnit vindt dat deze doemdenkers, met hun sombere voorspellingen, misschien wel erger zijn dan klimaatontkenners. Ze pleit ervoor dat we, ondanks de uitdagingen, hoop moeten koesteren—hoop als een hartverwarmend houvast.
Maar wat is die hoop eigenlijk? Jem Bendell, een professor die positiviteit predikt, prikt door Solnits boodschap heen: “Solnit is schuldig aan moodsplaining,” merkt hij op. Volgens hem is het de kunst van het optimistisch opdringen, waarbij de moodsplainers weliswaar spreken over vrees en verval, maar dan fluisteren: “Niet te veel paniek, we kunnen het redden!” Ze leggen een deken van hoop over onze angst, zoals je een kind geruststelt bij een donderend onweer.
Maar wat betekent ‘te laat’ nou eigenlijk? Is het echt te laat voor de kapitalistische catastrofe, zoals Paape en Van de Voort in hun pamflet zo treffend beschrijven? Walter Benjamin, de filosoof van falende vooruitgang, zei ooit dat de catastrofe niet iets is wat in de toekomst komt, maar iets dat constant doorgaat—als een trein die maar doorraast naar een onbekende bestemming. Terwijl we onze ogen strak op de horizon houden, stapelt het puin van het verleden zich op onder onze voeten. Kapitalisme is als een onstilbaar monster, een ‘wereldeter’, zoals Alexander Dunlap en Jostein Jakobson het in hun boek The Violent Technologies of Extraction beschrijven. Dit beest verslindt alles op zijn pad, slikt, smakt, en spuwt het uit als afval. Niets is veilig, niets is heilig—zelfs als alle voorraden zijn verteerd, vindt dit monster nog wel iets om op te kauwen.
Toch vraag je je af: is dat niet te fatalistisch? Kunnen we dat monster niet temmen, niet stoppen? Natuurlijk kunnen we dat! Doemdenkers, die duistere dromers, lijken misschien profeten, maar soms lijkt het alsof ze stiekem genieten van hun eigen voorspellingen. Ze weten dat het heden een weg is die leidt naar een toekomst die we niet willen, tenzij we nu iets radicaal anders doen. Zoals Noach zijn volgelingen waarschuwde: “Rouw nu om de ramp van morgen, want als de vloed komt, is er niemand meer om te treuren.” Alleen door de pijn van de toekomst nu al te voelen, kunnen we een andere koers kiezen, een andere toekomst vormen, waarin het eind van de wereld een nieuw begin betekent.
En dan is er Slavoj Žižek, de slimme Sloveense denker, die in zijn boek Too Late to Awaken. What Lies Ahead When There Is No Future (2023) speelt met woorden en ons leert dat de toekomst twee gezichten heeft. In het Frans kun je een onderscheid maken tussen futur (de toekomst zoals die voortvloeit uit het heden) en avenir (de toekomst als iets radicaal nieuws). De futur is de vertrouwde weg, de verlenging van wat we al kennen, een eindeloze echo. Maar de avenir—dat is de sprong, de breuk, het onverwachte. Dit is wat Paape en Van de Voort voorspellen: een breuk, een einde aan de eindeloze herhaling, en de mogelijkheid van iets nieuws.
De tragiek van de doemdenker, die sombere zielenpiet, is dat hij gelijk krijgt, maar dat gelijk is bitter. “Waarom willen ze nou toch altijd gelijk krijgen?” vraagt Kees van Kooten zich af in een filmpje van 2 maart 1980, waar hij met Wim de Bie het doemdenken in Nederland bespreekt. Het was de eerste keer dat het woord ‘doemdenken’ klonk in de Nederlandse taal, en het bracht een nieuwe, droevige dimensie met zich mee.
Samenvattend moeten we kritisch blijven over de neiging om hoop als troostmiddel te gebruiken in het aangezicht van rampen—een fenomeen dat nu bekend staat als moodsplaining. Terwijl pessimistische denkers de onvermijdelijke ondergang van het huidige systeem voorspellen, suggereren optimisten dat angst voor de toekomst moet worden getemperd door hoop. Dit roept vragen op over de waarde van die hoop en de mogelijkheid om radicaal van koers te veranderen. Het benadrukt de tragiek van de doemdenker, die gelijk krijgt in zijn voorspellingen maar daar geen vreugde uit kan halen. Uiteindelijk moeten we nadenken over hoe we omgaan met de onafwendbare uitdagingen van onze tijd en of we, ondanks alles, kunnen geloven in de mogelijkheid van een nieuwe, betere toekomst.
Laten we het vooral een beetje luchtig houden door elk van ons aan te moedigen positieve actie te ondernemen. Elke dag weer een klein beetje. Voor onszelf, maar vooral voor onze kinderen. En die van hen.
Tot slot, vergeet niet het pamflet van Leen Paape en Leo van de Voort te lezen: “Gegijzeld door geld”, uitgegeven door Warden Press in 2024. Het is een absolute must-read!