Hoe de dieselaar strijdt tegen de stilte.
De conservatieve autobezitter zit in zijn oude diesel als een heerser op de troon van zijn verslagen keizerrijk. Hij klampt zich vast aan dat stuur alsof hij Napoleon is op het moment dat hij beseft dat Waterloo misschien toch niet zo’n goed idee was. De gedachte aan een elektrische auto maakt zijn vingers zweterig, zijn ogen vochtig. “Elektrisch?” roept hij uit, met de dramatiek van een theateracteur die nét iets te hard in zijn eigen tragedie gelooft. “Dat is toch geen auto, dat is een rijdende haardroger!”
Als hij dan eindelijk zo’n elektrische bak ziet, kijkt hij ernaar alsof het een mislukte kunstinstallatie is waar hij eigenlijk om zou moeten lachen, maar vooral niet begrijpt. Geen gebrul onder de motorkap, geen trillingen in zijn voeten — alleen die spookachtige stilte. “Wat is dit, de doodskist van mijn rijplezier?” denkt hij. “Ik hoor niks! Hoe moet ik weten of ik rijd of stilstaat? Een auto moet geluid maken, man! Een auto zonder gebrul is als een biefstuk zonder bloed. Walgelijk!”
En die laadpaal? Ach, het is alsof hij zich moet aansluiten op een infuus. Hij probeert de kabel aan te sluiten alsof hij een boer is die een stier met een tractor probeert te insemineren: stuntelig, met lichte paniek in de ogen. “Opladen? Wat is dit? Moet ik ook een uurtje yoga doen terwijl ik wacht, misschien een beetje mediteren op de parkeerplaats?” Hij ziet zichzelf al staan, doelloos, starend naar dat schermpje dat zegt dat hij nog een halfuur heeft. Vroeger was hij binnen vijf minuten volgetankt en alweer brullend de weg op. Nu lijkt het alsof hij een middag bij de kapper moet doorbrengen.
En die knoppen en schermen… Het is alsof hij per ongeluk in een ruimteschip is beland, klaar om met Elon Musk naar Mars te vertrekken. “Moet ik nou m’n eigen auto hacken om de radio aan te zetten? Godsamme, vroeger was het gewoon een knop draaien! Nu moet ik scrollen door menu’s, verbinding maken met m’n telefoon, en waarschijnlijk een contract tekenen met de duivel voordat ik de verwarming aan kan zetten.”
Het allerergste? Er is geen olie die je moet verversen. Geen bougies die je zelf even kunt vervangen. Het is een clean, efficiënt apparaat, en dat maakt hem furieus. “Wat moet ik dan doen in mijn garage?” Hij kijkt naar zijn handen, ruwe vingers gewend aan het schroeven en kloppen. “Zitten ze me nou echt te vertellen dat ik niet meer elk weekend onder de auto moet liggen? Dat ik m’n zaterdag moet doorbrengen met… met niets?”
Hij staat op het punt te exploderen. Want een man, een echte man, die ruikt naar olie, die leeft op benzine, die brult als hij gas geeft – die zet je niet zomaar in een elektrisch stil doodskleed. Maar ja, de toekomst wacht niet, en ergens, heel diep vanbinnen, weet hij dat zijn tijd net zo aan het uitsterven is als zijn oude, vertrouwde dieselmotor. En dat doet pijn.