BR-ND People | Impact branding agency

View Original

De grote vetval.

Hoe we onszelf tot smeuïge blubber vereten.

Oooh, wat worden we toch lekker vet, hè? We zwellen op als volgevreten karkassen, dansend in een grotesk ballet van gefrituurde ellende. Ons eigen vlees zakt in elkaar als een drilpudding die nét te lang in de zon heeft gestaan. Onze botten kraken, onze spieren huilen als onschuldige slachtoffers in een oorlog die we zelf zijn begonnen. Maar hé, wat een heerlijk vooruitzicht! Een toekomst vol plakkerige handen, zweetvoeten, en achtereinden zo breed als zonnebanken – we passen amper nog in onze spiegels. Wie zijn we ook alweer? Ach, dat doet er toch niet meer toe.

De straten stinken, jawel. Een geur van ranzigheid, een misselijke wolk van verrotting en gefrituurd vet hangt als een donkere mist over de wereld. We dansen erin rond, als opgeblazen ballonnen die op het punt staan te knappen. Onze lijven zijn niets meer dan zakken vol zout, suiker en vet, die elke dag zwaarder worden. We worden heerlijke, sappige mensenmassa’s, wachtend op het moment dat de boel barst. De grond zucht onder ons gewicht, maar dat kan ons geen reet schelen. We blijven ons volproppen, hap na hap.

De supermarkten? Geen gewone kruideniers meer, nee. Kathedralen zijn het geworden, gewijd aan de heilige drie-eenheid: zout, vet en suiker. Wij, de devote aanbidders van dit vette, glimmende lekkernijorgel, glijden op onze knietjes door de gangen, hunkend naar meer. Onze vingers plakken van de chipsvetten, terwijl de sluipsuikers als duivelse schimmen door onze aderen kruipen, ons opblazend van binnenuit, alsof we wandelende suikervaten zijn.

En wat dan nog van beweging? Bah! Alleen voor de onnozelen, voor de ongelukkigen die het nog niet hebben begrepen. Wij slepen ons van de bank naar de koelkast als hersenloze zombies, stuntelende slaven van onze eigen luiheid. De dagen zijn een eindeloze waas van vreten en staren, onze lichamen uitgewrongen als futloze, uitgeperste citroenen. En toch eten we door. Het voelt alsof het het laatste diner op aarde is, maar we blijven maar schrokken, alsof het ons onsterfelijk maakt. Hap na hap, kauw na kauw, zwellen we verder.

En onze kinderen? Ooooh, die zijn de volgende in de rij! We voeden ze op met dezelfde chemische rotzooi waarmee we zelf onze ingewanden hebben gevuld. "Eet je groenten op, schat," schreeuwen we, terwijl onze handen diep in de chipszakken graaien. Ze zitten voor de schermen, dag in, dag uit, versteend, hun zieltjes verloren in de digitale woestijn van YouTube-filmpjes en TikTok. Hun lichamen? Net als de onze, vastgezogen aan een leven van overdaad en stilstand, langzaam verdrinkend in verveling.

Misschien is dit wel het einde der tijden. Misschien zijn we met z’n allen op weg naar een modderige poel van opgezwollen, verrotte lijven, een groot massagraf van vet en gemiste kansen. Als opgepompte waterbedden zullen we barsten, allemaal tegelijk, en in die laatste seconden zullen we nog snel een blik werpen op onszelf. We zullen ons afvragen: "Hoe in godsnaam zijn we hier beland?" Maar het antwoord is allang duidelijk.

We hebben onszelf opgegeten. Hap voor hap, tot er niets meer over was. We vermalen onze eigen lichamen tot smeuïge massa’s, tot onze hormonen het uitschreeuwen en de pijn ons omhult als een warme deken. Onze vetcellen ontsteken, ons hele systeem is kapot. We zijn niet meer dan opgeblazen blubberballen, rondstuiterend in een wereld die naar mensenvet stinkt.

En dan? Dan blijven we eten. Want dat is het enige wat we nog kennen.